4 bepaalt dat indien de betrokken financiële onderneming een moedermaatschappij met zetel in Nederland heeft, ook onteigening mogelijk is van vermogensbestanddelen van de moedermaatschappij of onteigening van door of met medewerking van die maatschappij uitgegeven effecten. Er wordt een schadeloosstelling vastgesteld door de Ondernemingskamer. Deze bedraagt de werkelijke waarde, waarbij wordt uitgegaan van het te verwachten toekomstperspectief van de betrokken financiële onderneming in de situatie dat geen onteigening zou hebben plaatsgevonden, en de prijs die, gegeven dat toekomstperspectief, op het tijdstip van onteigening zou zijn tot stand gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economische verkeer tussen de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende koper. De wet is voor het eerst toegepast bij SNS REAAL, in januari 2013. Naar aanleiding hiervan heeft de minister een wijziging aangekondigd, waarbij DNB niet alleen bij een bank maar ook bij de holding kan ingrijpen, in een eerder stadium dan waarin de Staat bij SNS REAAL ingegrepen heeft.
De wetten die zijn opgegaan in de Wft zijn onder andere: Wet toezicht kredietwezen (Wtk) Wet toezicht verzekeringsbedrijf (Wtv) Wet toezicht beleggingsinstellingen Wet toezicht effectenverkeer Wet melding zeggenschap Wet toezicht natura-uitvaartverzekeraars Wet financiële dienstverlening (Wfd) De directe aanleiding voor het ontstaan van de Wft was de reorganisatie in het financiële toezicht in 2002. Sindsdien is het financiële toezicht in Nederland geregeld volgens het functionele toezichtsmodel, en zijn zodoende de taken van de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank gewijzigd. Hun taken en bevoegdheden worden geregeld in de Wft. Per 1 januari 2007 is de Wet toezicht kredietwezen 1992 ingetrokken en daarmee is ook de Collectieve Garantieregeling uit 1978 komen te vervallen. Per 1 januari 2007 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) van kracht geworden. Het wetsvoorstel is 27 juni 2006 door het parlement bekrachtigd en op 26 september 2006 ook door de Eerste Kamer. Hoofdstuk 3: Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen [ bewerken | brontekst bewerken] Noodregeling [ bewerken | brontekst bewerken] Zie Noodregeling voor het hoofdartikel over dit onderwerp.
De noodregeling is vergelijkbaar met surseance van betaling, maar dan toegespitst op een bank of een andere financiële instelling die in problemen verkeert. Depositogarantiestelsel [ bewerken | brontekst bewerken] Het depositogarantiestelsel biedt een bepaalde bescherming voor het spaargeld van de rekeninghouders als een bank (of een andere financiële instelling) waarop het depositogarantiestelsel van toepassing is, failliet gaat. Beleggerscompensatiestelsel [ bewerken | brontekst bewerken] Er zijn vermogensscheidingsregels die ervoor moeten zorgen dat als een beleggingsonderneming (bijvoorbeeld vermogensbeheerder) of bank failliet gaat, de beleggingen en/of gelden van cliënten zijn afgescheiden van het vermogen van de beleggingsonderneming of bank. Dit voorkomt dat de beleggingen van cliënten in de failliete boedel van de beleggingsonderneming of bank vallen. Het beleggerscompensatiestelsel voorziet in een vergoeding tot een maximum van €20. 000 per persoon voor schade ontstaan door overtreding van deze regels.
De Raad van State heeft bij het beroep in deze zaak onder meer bevestigd dat ook schulden van een onderneming onteigend kunnen worden. [1] De overheid heeft in deze zaak bepaalde schulden overgeheveld naar een speciaal opgerichte stichting, met de bedoeling dat deze schulden uiteindelijk door faillissement van de stichting vervallen. De onteigening van de schulden komt zo min of meer overeen met de onteigening van de betreffende vorderingen van de schuldeisers. Externe links [ bewerken | brontekst bewerken] Hoe werkt het depositogarantiestelsel en tot welk bedrag keert deze regeling uit