Haastig streek ze de rest van de zwavelstokjes uit het bosje af, want ze wilde oma vasthouden. De zwavelstokjes gaven zoveel licht dat het klaarlichte dag leek. Oma had er nog nooit zo mooi en zo groot uitgezien. Ze nam het kleine meisje op haar arm en ze vlogen, stralend en blij, heel, heel hoog. Er was geen kou, geen honger, geen angst - ze waren bij God. Maar in het hoekje bij het huis zat in de koude wintermorgen het kleine meisje met de rode wangen, met een glimlach om haar mond - dood, doodgevroren op de laatste avond van het oude jaar. Het werd nieuwjaarsochtend en de kleine dode zat daar met haar zwavelstokjes, waarvan een bosje bijna was opgebrand. Ze heeft zich willen warmen, zeiden ze. Niemand wist wat voor moois ze had gezien, hoe stralend ze met oma de vreugde van het nieuwe jaar was ingegaan.
Het verhaal staat weergegeven in het Nederlands, Engels, Duits en Frans. Hieronder de Nederlandse tekst: Op een afschuwelijk koude oudejaarsavond zat een arm, klein meisje in elkaar gedoken tussen twee huizen. Haar blote voetjes zagen rood en blauw van de kou. In haar oude short (sic) had ze een heleboel zwavelstokjes, maar niemand had nog iets van haar gekocht. Zo kon ze niet naar huis. Zou ze er eentje af durven strijken om haar handen aan te warmen? Ritsss... daar brandde het vlammetje. Het gaf haar een warm, wonderlijk gevoel. Ze zag een warme kachel, een rijk gedekte feesttafel met gebraden gans, een prachtig versierde kerstboom met wel duizend kaarsjes en tenslotte haar lieve oma die ze zo gemist had...
Al in 2002 werd in geruchtencircuit gesproken over een nieuw sprookje dat naast de Fakir gebouwd zal worden. Het duurt echter tot april 2004 dat dit bevestigd wordt. Het is de eerste keer dat de Efteling een sprookje bouwt dat in de Winter Efteling opent. In dit geval niet zo vreemd wat het verhaal speelt zich af op oudejaarsavond. Het sprookje Het was zo gruwelijk koud: het sneeuwde en het begon donker te worden. Het was ook de laatste avond van het jaar, oudejaarsavond. In die koude en duisternis liep er op straat een klein arm meisje blootshoofds en barrevoets. Ze had wel pantoffels gedragen toen ze van huis ging, maar wat hielp dat!? Het waren heel grote pantoffels, haar moeder had ze het laatst gedragen, zo groot waren zij, en die verloor het kleintje toen zij door de straat holde, op het ogenblik dat twee wagens met een verschrikkelijke vaart voorbij stoven. De ene pantoffel was niet te vinden en met de andere liep een jongen weg. Hij zei dat hij die kon gebruiken als wieg, wanneer hij zelf kinderen kreeg.
Het is een soort dorp, waar je onder een poort binnen komt, en links een raam ziet met het uitzicht op het stadje waar het sprookje plaats vindt. Aan het eind van de gang is aan de linkerkant een groot raam waar het verhaal verteld en uitgebeeld wordt. De tekst van het verhaal staat hieronder... Oudejaarsavond, ijzige wind Een eenzaam klein meisje, een verlaten kind Een leven in armoe, geen liefde beschoren Steenkoude voetjes, haar sloffen verloren De één werd gestolen, een onverlaat de ander onvindbaar in de donkere straat Zwavelstokjes die niemand wou kopen Angst voor thuis, om straf te ontlopen Achter de vensters huist welvaart en vrede Enkel wat warmte is haar eenvoudige bede Mag één enkel stokje aan de bundel ontbreken? Eén enkel stokje, zal ze het durven ontsteken? Een kachel licht op, een stralende gloed Is het een wonder? Ziet ze het goed? Het droombeeld vervaagt, verdwijnt met de wind Wonderen bestaan, maar niet voor dit kind Een tweede stokje; het vlamt op in haar hand Een feestmaal verschijnt wanneer het ontbrandt Een ganzengebraad, hoe kan die gans leven?!
Ze stak er nog een aan. Toen zat ze onder de mooiste kerstboom, nog groter en nog rijker versierd dan de boom die ze door de glazen deur bij de rijke koopman had gezien, vorig jaar met Kerstmis. Er brandden wel duizend kaarsjes aan de groene takken, en gekleurde prentjes, zoals je die in etalages ziet, keken haar aan. Het meisje strekte haar beide handen uit - toen ging het zwavelstokje uit, de vele kerstkaarsjes gingen de lucht in en veranderden in sterren, zag ze. Eentje viel er en liet een lange streep van vuur achter aan de hemel. "Nu gaat er iemand dood, " zei het meisje. Want haar oude grootmoeder, de enige die lief voor haar was geweest, maar die nu dood was, had gezegd: "Als er een ster valt, gaat er een zieltje naar God. " Ze streek weer een zwavelstokje af tegen de muur, het gaf licht en in het schijnsel stond haar oma, heel duidelijk, heel stralend, heel vriendelijk en lief. "Oma! " riep het meisje. "O, neem me mee! Ik weet dat je weg bent, als het zwavelstokje uitgaat. Weg, net als de warme kachel, de gebraden gans en die prachtige, grote kerstboom. "
De sneeuwvlokken vielen in haar lange, blonde haar, dat zo mooi in haar nek krulde, maar aan dat soort dingen dacht ze echt niet. Uit alle ramen scheen licht naar buiten en het rook overal zo lekker naar gebraden gans; het was immers oudejaarsavond en daar dacht ze wel aan. In een hoekje tussen twee huizen, waarvan het ene een beetje vooruitstak, ging ze in elkaar gedoken zitten. Haar beentjes trok ze onder zich op, maar ze kreeg het nog kouder, en naar huis durfde ze niet, want ze had geen zwavelstokjes verkocht en ook geen stuivertje gekregen. Haar vader zou haar slaan en thuis was het trouwens ook koud. Ze woonden vlak onder het dak en daar blies de wind doorheen, ook al waren de ergste kieren met stro en oude lappen dichtgestopt. Ze had bijna geen gevoel meer in haar handjes van de kou. O, wat zou een zwavelstokje lekker warm zijn! Zou ze er eentje uit het bosje durven trekken en het tegen de muur afstrijken om haar handen te warmen? Ze trok er een uit. "Ritsss... " Wat vlamde dat, wat brandde dat!